Op één dag

We weten al: dit wordt een heftige reanimatie. Van de meldkamer krijgen we door dat het kindje niet meer ademt. Voor een reanimatie gaan we altijd met twee ambulanceteams. Je moet elkaar kunnen afwisselen. Wij zijn snel ter plaatse. Het andere team ook. Zo snel mogelijk starten we de reanimatie.

Het is dan altijd weer de vraag: betrek ik ouders er bij of juist niet? Zij reageren over het algemeen heel emotioneel. Volkomen begrijpelijk. Ze willen dat je hun kind in leven houdt. En dat wil ik zelf ook. Maar wat als ze de hulpverlening belemmeren? Dat doen ze natuurlijk onbedoeld. Maar over het algemeen heb ik ouders liever niet direct bij de reanimatie. We proberen ze in gesprek te brengen met politie of een andere hulpverlener.

In dit geval hebben de ouders ook familie opgetrommeld. Er is snel een flink aantal familieleden gekomen.

Ook het Mobiel Medisch Team (MMT) komt erbij, maar het mag niet baten. We kunnen het kindje niet meer redden. De regel is dat we pas stoppen als iedereen van het team erachter staat dat de reanimatie stopt. Wil één van ons doorgaan, dan gaan we allemaal door. Uiteindelijk moeten we concluderen dat we niets meer kunnen doen. De arts van het MMT vertelt het tragische nieuws aan de ouders. Wij gaan naar buiten om de familie op dit verdrietige moment bij elkaar te laten zijn.

In het gesprek achteraf lopen we alles nog een keer door. Voor ons, als hulpverleners, is dat erg belangrijk. Weten we zeker dat we echt alles hebben gedaan zoals we het moesten doen? En was er geen mogelijkheid om het kindje toch te redden? Als we alles doorspreken, zijn we het erover eens: we hebben gedaan wat we konden.

De collega op de meldkamer vraagt of we een time-out nodig hebben. Nee, vinden we zelf, We gaan het liefst verder met onze dienst. We praten er wel veel over wat we beleefd hebben. We zijn net weer klaar voor de volgende rit als de melding binnenkomt. “Iemand is in een machine getrokken.” Wat wordt dit voor bizarre dag?

“Iemand is in een machine getrokken.” We krijgen een vreselijk onheilspellende mededeling vanuit de meldkamer. Bij de fabriek waar we moeten zijn, komen we dezelfde collega’s tegen met wie we vanochtend de reanimatie hebben gedaan. Als ze me tegemoet lopen, zie ik de blik in hun ogen. “Zet je maar schrap”, zegt de ambulancechauffeur tegen me. Ik weet genoeg. We kunnen niets meer voor het slachtoffer doen.

Om onduidelijke reden heeft de jonge man een klep geopend die niet geopend hoorde te worden. Zijn shirt kwam in een draaiend gedeelte te zitten. Hij is in de machine getrokken en zit hopeloos klem. We geven nog wel zuurstof en pijnbestrijding via een infuus. Het is vooral om ervoor te zorgen dat de jongen geen pijn heeft op het laatste moment. We weten al dat we machteloos staan. Het enige dat we nog meekrijgen is een soort laatste ademhaling. Daarna is de brandweer nog een tijd bezig om de jongen uit de installatie te bevrijden.

Op één dag twee keer machteloos toekijken, is veel. Als professionals worden we goed opgevangen. Dat is mooi om te merken. De officier van dienst (OVD G) kom ter plaatse. Op zo’n moment is het goed dat iemand voor ons beslist: jullie gaan uit de dienst. Op één dag hebben we zoveel meegemaakt.

Gelukkig hebben we een goed Bedrijfsopvangteam. Collega’s uit het veld hebben daarvoor een opleiding gevolgd en bieden een luisterend oor. Zij begrijpen waar je het over hebt. Door met hen te praten kun je ’t sneller een plek geven wat je hebt meegemaakt. Ook bespreken we weer of we niets over het hoofd hebben gezien. Hebben we er alles aan gedaan? Als je dat voor jezelf helemaal bent nagegaan, is het makkelijker te verwerken.

Naast het Bedrijfsopvangteam zijn er ook nog de eigen collega’s. Een goede opvang is belangrijk. En ik heb natuurlijk een beroepsgeheim, maar ik vertel thuis ook wel iets van wat ik op mijn werk meemaak. Zo begrijpen ze mij beter. En ik moet bekennen: ik lees ook de overlijdensadvertentie. Zo krijg ik een beeld van degene waar ik bij was. Dat helpt mij bij de verwerking.

Ik ben nu vijftien jaar ambulanceverpleegkundige. In het begin was er meer een machocultuur: praten over wat je meemaakte was not done. Bij de professionaliteit hoort nu dat je kunt bespreken wat je meemaakt. Dat is een verandering ten opzichte van vroeger. Collega’s beschermen collega’s.

Toch kun je als collega’s verschillend reageren op heftige situaties. “Een kind is het allerergst”, is de reactie van een collega op wat we vanochtend hebben meegemaakt. Ik denk er anders over. Hoezo zou die jongeman die zojuist is overleden minder erg zijn? “Misschien is het wel een jonge vader”, zeg ik.

Dit verhaal van een ambulanceverpleegkundige is gebaseerd op de realiteit. Om privacyredenen is het verhaal op details aangepast.