Minuut

Mijn collega en ik lopen de zoldertrap op. Ik hoor de ademhaling van de vrouw al. Ze zit op het bed. Snel luister ik naar haar longen en weet: foute boel. Ze wordt steeds benauwder. Op zo’n moment handel je direct. Niet uitgebreid onderzoeken. Zo snel mogelijk stabiliseren en naar het ziekenhuis.

De vrouw is een jaar of vijfendertig en vrij fors. Te zwaar om naar beneden te tillen. Ik kan de brandweer bellen. Die komt dan met een hoogwerker en haalt de patiënt via het dakraam naar beneden. Een hele happening. In dat geval zijn we pas over een half uur weg. Geen optie. “Nu kan ze nog zelf de trap af”, denk ik.

We waren net bezig om naar beneden te gaan. Tree voor tree, zittend op de trap. Opeens staat een jongetje van een jaar of vijf op de overloop. Op z’n blote voetjes in z’n pyjama. Slaperige ogen. Het is twee uur ’s nachts. Beer in de ene hand. Met z’n andere hand heeft hij z’n vader vast. “Mama is ziek”, zeg ik. “We nemen haar mee naar het ziekenhuis.” Het jongetje huilt. Zijn vader staat er ontredderd bij. ‘We moeten NU weg!!’, schiet door mijn hoofd. De vrouw wordt steeds slechter. Alles gaat dan in een rush. Je doet je vak, deels op de automatische piloot, je wil goede zorg verlenen, mensen redden. Ik ben dan heel ferm in mijn besluiten. Je staat er als hulpverlener. En die wil door! Toch ben ik natuurlijk ook gewoon een mens. En moeder. Iets houdt me tegen.“Geef haar maar gauw een dikke knuffel”, zeg ik tegen het jongetje. “Morgen kun je vast bij haar op bezoek.” Het jongetje omhelst zijn moeder.

In de ambulance wordt de vrouw slechter en slechter. “Help help, ik ga dood”, piept ze. Onderweg moet ik gaan beademen. Niets helpt. Ik weet niet waarom, ik ben machteloos. Haar leven glijdt gewoon uit mijn handen. Ik probeer ’t nog met adrenaline. In het ziekenhuis overlijdt ze binnen tien minuten. Later hoor ik dat ze bronchuskanker bleek te hebben. De tumor in de onderste luchtwegen blokkeerde de ademhaling goeddeels en doordat haar luchtwegen geprikkeld waren, vernauwden ze zich. Het zat helemaal dicht.

“Zoek morgen je moeder maar op”, had ik tegen het jongetje gezegd. Het voelt als verraad. Toch ben ik zó blij dat ik hem die afscheidsknuffel heb laten geven. Ik weet niet eens waarom ik dat deed. Het ging intuïtief. Maar op dat moment heb ik geleerd dat afscheid nemen heel belangrijk is. Ik geef mensen nu altijd de gelegenheid dat te doen. Hoeveel haast er ook is om met de patiënt weg te gaan. Ook bij bijvoorbeeld een reanimatie nemen we het zo snel mogelijk over. Er is geen tijd te verliezen. De familie blijft soms volkomen ontredderd achter. Maar hoeveel tijd kost een afscheidskus of knuffel nou helemaal? Een paar tellen. Mensen weten echt wel dat je haast hebt. Voor sommigen is ’t het laatste wat ze kunnen doen. Dat is ook zorg.

Dit verhaal van een ambulanceverpleegkundige is gebaseerd op de realiteit. Om privacyredenen is het verhaal op details aangepast.