Bijbeltje

Ik heb de vrouw vaker in de ambulance gehad. Ze is al in de negentig en heeft een ongeneeslijke vorm van kanker. Ze moet geregeld voor bestraling naar het ziekenhuis. We rijden haar terug naar huis. Als ambulanceverpleegkundige zit ik achterin bij haar in de ambulance. Ze ziet er moe uit.

‘Ik wil eigenlijk niet meer’, zegt ze uit het niets. ‘Ik word tóch niet meer beter.’ Ze kijkt me vragend aan, alsof ze iets van me verwacht. Ik knik. Het is even stil. Ik aarzel, maar waag het erop en vraag: ‘Waarom doet u het eigenlijk nog, de behandeling?’.

‘De dokter’, zegt ze. ‘Dat is zo’n aardige man. Hij doet zo zijn best voor mij. Ik kan toch niet zomaar stoppen?’ Ze zucht en kijkt peizend voor zich uit.

We zwijgen. ‘Zou u wat voor me willen doen?’, vraagt ze ineens met een klein stemmetje. Ik kijk op. Ze reikt naar haar tas en haalt er een piepklein boekje uit, een bijbeltje. ‘Kunt u deze psalm voor mij lezen?’ Ik pak het boekje. ‘God heeft ons geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst’, lees ik.

Wanneer het is afgelopen, vraagt ze of ik het telefoonnummer van haar dokter heb. Aan de telefoon vertelt ze hem dat ze stopt met de behandelingen. Ze heeft de moed gevonden.

‘Het was alsof de dokter op mijn telefoontje zat te wachten’, zegt ze opgelucht als ze heeft opgehangen. ‘Hij had getwijfeld of hij moest voorstellen de behandeling te staken, maar hij dacht juist dat ik nog zo graag wilde doorgaan.’ Ze glimlacht. ‘Dank u’, zegt ze zacht. Het is de laatste keer dat ik haar zie.

Dit verhaal van een ambulanceverpleegkundige is gebaseerd op de realiteit. Om privacyredenen is het verhaal op details aangepast.