Pofpieper

Je weet nooit wat je kan verwachten. Ik probeer me er telkens weer – zo goed en zo kwaad als dat kan – op voor te bereiden.

We gaan op pad voor een melding over onduidelijke buikklachten. Als we bij de benedenwoning aanbellen, doet een jonge vrouw de deur open. Ze is tegen de dertig jaar. Ze ziet er met haar magere postuur en doffe ogen breekbaar uit. Om haar heen krioelen drie kinderen, allemaal jonger dan een jaar of vijf.

‘Het is niks met deze buikpijn’, zegt ze vlak. ‘Neem me maar mee.’ Dat lijkt me geen goed idee. Ik wil haar eerst onderzoeken, en vraag haar naar binnen te gaan. Het huis is één grote smerige bende. ‘Zou ze drugs gebruiken?’, flitst het door me heen.

Nog terwijl we door de woonkamer lopen, begint ze te roepen: ‘Ik moet poepen!’ Daar gaat bij mij een belletje rinkelen. Hoewel er geen buik te zien is, vraag ik: ‘Ben je soms zwanger?’ ‘Nee, nee. Ik moet poepen.’

Ik zeg dat ze op bed moet gaan liggen. Nog net kan ik haar broek uitdoen, als de vliezen breken. Daar zie ik het hoofdje al. Binnen een paar seconden – echt waar – heb ik een piepklein kindje in mijn handen. Heel even ben ik overrompeld. Oh ja, droogwrijven. Het begint te huilen, het leeft. We verpakken het in folie om het warm te houden, het is als een pofpieper zo klein. 27 weken.

De ambulancechauffeur heeft inmiddels de meldkamer gebeld om een neonatoloog en een couveuse te laten komen. Ik ontferm me over de moeder. Ze ondergaat alles lijdzaam, terwijl haar baby naar het ziekenhuis wordt gebracht. Op de achtergrond jengelen de andere kinderen.

 

Dit verhaal van een ambulanceverpleegkundige is gebaseerd op de realiteit. Om privacyredenen is het verhaal op details aangepast.